Bidden is het openen van het hart voor God als voor een vriend. Dat wil niet zeggen, dat bidden nodig is om aan God bekend te maken wat wij zijn, maar dat we daardoor in staat worden gesteld om Hem te ontvangen. Het gebed doet God niet afdalen naar ons toe, maar voert ons omhoog tot Hem.

Toen Jezus op aarde was, leerde Hij Zijn discipelen hoe ze moesten bidden. Hij vertelde hen dat zij hun dagelijkse noden aan God moesten voorhouden en al hun zorg op Hem konden leggen. En de verzekering, die Hij hen gaf, dat hun smeekbeden verhoord zouden worden, geldt ook voor ons.

Jezus was Zelf vaak in gebed, toen Hij onder de mensen vertoefde. Onze Zaligmaker identificeerde Zich met onze noden en met onze zwakheid. Hij smeekte Zijn Vader om nieuwe kracht, om verfrist Zijn plicht en Zijn moeilijkheden tegemoet te kunnen treden. Hij is ons voorbeeld in alle opzichten. Hij is een broeder in onze zwakheden, “in alle opzichten verzocht zoals wij”, maar als de Zondeloze bezat Hij een natuur, die afschuw had van het kwaad. Hij verduurde strijd en zielesmart in een wereld van zonde. Zijn mens-zijn maakte gebed voor Hem tot een noodzaak en een voorrecht. Hij vond troost en vreugde in de gemeenschap met Zijn Vader.

En als de Zaligmaker van de mensheid, als de Zoon van God de noodzaak voelde om te bidden, hoeveel te meer zouden dan zwakke, zondige stervelingen de noodzaak van ernstig en voortdurend gebed behoren in te zien.

Schreden naar Christus, p. 40