Door de eeuwen heen hebben mensen zich afgevraagd of er ook buitenbijbelse bronnen zijn die de historiciteit van Jezus Christus kunnen bevestigen. Die vraag kunnen we gelukkig met ja beantwoorden. Er zijn verschillende niet-bijbelse geschiedschrijvers geweest, die na degelijk onderzoek tot de conclusie kwamen dat Jezus Christus daadwerkelijk geleefd heeft, en dat de Bijbelse getuigenissen omtrent Zijn dood juist zijn overgeleverd.
De Joods-Romeinse historicus Flavius Josephus, die als bemiddelaar aanwezig was tijdens het beleg van Jeruzalem (70 na Chr.) schrijft in zijn werk “Testimonium Flavianum”:
‘In die tijd was er een wijze man die Jezus heette; hij was van onberispelijk gedrag en het was bekend dat hij deugdzaam was. En velen onder de joden en andere volkeren werden zijn leerling. Pilatus veroordeelde hem tot kruisiging en dood. En degenen die zijn leerling waren geworden zegden hun trouw in hem niet op. Zij berichtten dat hij hen drie dagen na de kruisiging was verschenen en dat hij weer levend was. Daarom geloofden zij dat hij de Messias was, over wie de Profeten wonderen hebben verhaald.’ – Antiquitates Judaicae, XVIII.63-64
Een tweede bron die de historiciteit van Jezus heeft uitgelicht, is niemand minder dan de beroemde romeinse geschiedschrijver ‘Publius Cornelius Tacitus’, die zelf niets met het christelijk geloof ophad. In zijn werk “Annales” die hij 80 na Christus schreef, vermeldt hij hoe het de christenen verging ten tijde van Nero:
“Om het gerucht de kop in te drukken, beschuldigde Nero een groep mensen, verafschuwd wegens hun boosaardigheden, die de menigte als christenen aanduidde, en strafte hen op de meest wrede manier.
Christus, de grondlegger van de groepering, had de doodstraf gekregen tijdens de regering van Tiberius, en was veroordeeld door Pontius Pilatus, waardoor het verderfelijke bijgeloof voor even tot staan werd gebracht, waarna het echter opnieuw tot bloei kwam, niet alleen in Judea, waar die ziekte ontstaan was, maar ook in de hoofdstad zelf, waar alle verschrikkelijke en schandelijke dingen die in de wereld voorkomen, samenkomen en aanhangers vinden. Christus, waarin de naam zijn oorsprong had, leed de ultieme straf tijdens de heerschappij van Tiberius in de handen van één van onze procurators, Pontius Pilatus.” – Annalen, Historiae, Hoofdstuk 15, paragrafen 54 en 55
Een derde bron die over Jezus schrijft is de minder bekende ‘Gaius Suetonius Tranquillus’ (69/70 – 140 n. Chr.). In zijn verslag over Keizer Claudius schrijft hij over de maatschappelijke onrust die de verspreiding van het christelijk geloof teweegbracht:
‘Iudaeos impulsore Chresto assidue tumultuantis Roma expulit’- die ‘de joden uit Rome liet verdrijven omdat zij, op instigatie van een zeker Chrestos onruststokers waren.‘ – De Vita Caesarum (C. Suetoni Tranquilli Opera. Vol. 1, ed. M. Ihm, 1908)
Een vierde bron die ook over Jezus Christus schrijft is ‘Gaius Plinius Caecilius’ – beter bekend als ‘Plinius de Jongere’. Hij was bevriend met de Romeinse keizer Trajanus en correspondeerde met deze Keizer vaak over allerlei zaken. Ook het christelijk geloof kwam aan bod en Plinius schrijft over de vervolgde christenen in zijn tijd:
‘Zij hebben ook verklaard dat hun hele schuld of overtreding slechts hierin bestond: zij waren regelmatig voor de dageraad op een vaste dag bij elkaar gekomen om afwisselend verzen voor elkaar te zingen, ter ere van Christus als aan een God, en ook zich onder ede aan elkaar te verbinden, niet met enig misdadig doel, maar om zich te onthouden van diefstal, roof of overspel.‘- Plinius de Jongere, boek X, brief 96
Wat al deze schrijvers gemeen hebben is dat ze zich niet uitspreken voor het christelijk geloof, maar daar kritisch tegen aankeken, zoals dat in hun tijd maatschappelijk op grote schaal gebeurde. Maar juist deze uitspraken bewijzen dat de gebeurtenissen uit de Bijbel waar zijn en dat Jezus Christus, als grondlegger van het christendom, een historisch persoon is.