Wat veel mensen niet weten is dat Jezus Christus behalve Schepper van hemel en aarde, ook onze Middelaar en Hogepriester is.
Dit werk doet Hij niet in een aards heiligdom, maar in de ware Tabernakel bij God de Vader.

“Christus is het heiligdom binnengegaan om in onze plaats voor God te verschijnen. Hij deed dat niet in het heiligdom dat door mensen was gemaakt, want dat was slechts een afbeelding van het werkelijke heiligdom in de hemel” – Hebreeën 9:24 HTB

Wat precies de link is tussen het aardse heiligdom en het hemelse heiligdom, lezen we in “De Grote Strijd” van E.G. White, in het hoofdstuk “Wat is het Heiligdom”:

“De dagelijkse dienst van de priester in de eerste afdeling van het heiligdom „binnen het voorhangsel”, dat de ingang vormde tot het heilige, en het heilige scheidde van de voorhof, stelt de dienst voor die Christus na zijn hemelvaart op zich nam. De priester op aarde moest elke dag het bloed van het zondoffer voor God brengen. Dit deed hij ook met het reukwerk, dat met de gebeden van Israël opsteeg. Zo pleitte Christus ook met zijn bloed bij de Vader in het belang van de zondaren en bracht Hij de gebeden van de berouwvolle gelovigen met het fijne reukwerk van zijn gerechtigheid voor de Vader. Dit was de dienst in de eerste afdeling van het heiligdom in de hemel.”

Na Zijn opstanding en hemelvaart nam Jezus de taak als Hogepriester op zich. Hierbij heeft Hij als Bemiddelaar en als het Lam Gods Zijn bloed kunnen aanspreken voor onze persoonlijke verlossing. Toch moest er net als in het aardse Heiligdom een speciale dienst plaatsvinden om iedere aantekening in het bloed voor Gods aangezicht- volledig weg te kunnen doen. Deze dienst heette op aarde het Yom Kippur, ook wel bekend als De Grote Verzoendag!

“Net zoals er in de zinnebeeldige dienst „verzoening moest worden gedaan” op het einde van een jaar, moet er voor Christus’ werk tot verlossing van de mens wordt afgesloten, ook verzoening worden gedaan om de zonden uit het heiligdom in de hemel te verwijderen. Deze dienst begon aan het einde van de 2300 avonden en morgens. Toen ging onze Hogepriester zoals de profeet Daniël had voorzegd het heilige der heiligen binnen om het laatste gedeelte van zijn plechtige taak – „het reinigen van het heiligdom” – te vervullen.
Zoals de zonden van het volk vroeger op het zondoffer werden overgedragen en door zijn bloed zinnebeeldig naar het heiligdom op aarde werden overgebracht, worden de zonden van de gelovigen die hun schuld belijden op Christus overgedragen en naar het heiligdom in de hemel overgebracht. Zoals de zinnebeeldige reiniging van het heiligdom op aarde plaatsvond door het wegdoen van de zonden die het verontreinigden, wordt het hemelse heiligdom gereinigd door het wegdoen of uitdelgen, van de zonden die daar zijn opgetekend. Maar voordat dit kan gebeuren, moeten de boeken waarin de zonden zijn opgetekend, worden onderzocht om uit te maken wie door berouw over zijn zonden en door het geloof in Christus in aanmerking komt voor de weldaden van Christus’ verzoening. Het reinigen van het heiligdom in de hemel impliceert een werk van onderzoek, een werk van oordeel. Dit werk moet worden gedaan voordat Christus terugkomt om zijn volk te verlossen, want wanneer Hij terugkeert, heeft Hij zijn loon bij Zich „om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is.” (Openbaring 22:12).”

Hoe weten we precies wanneer Jezus als Hogepriester met het laatste facet van Zijn werk begon? Dit belangrijke gegeven vinden we in de profetische woorden van het boek Daniel. De profeet Daniel werd door een engel op de hoogte gebracht van dit afsluitend werk in de hemelse Tabernakel.

  •  ‘…Drieëntwintighonderd dagen dan zal het heiligdom in ere worden hersteld.’ – Daniel 8:14
  • “Vanaf het moment waarop het bevel tot herbouw van Jeruzalem wordt gegeven, tot het moment waarop een gezalfde, een vorst, komt, zal een periode van zeven maal zeven jaar verstrijken! Jeruzalems straten en stadsmuren zullen gedurende een periode van tweeënzestig maal zeven jaar intact blijven ondanks de rumoerige tijden. Na deze totale periode zal een gezalfde onschuldig worden vermoord.” – Daniel 9:25,26

De profetische dagen die de engel noemt zijn in werkelijkheid jaren. Het woord “yom” dat de bijbel hier gebruikt, betekent ook jaar. 2300 profetische dagen zijn dus 2300 jaren en volgens de engel nemen deze een aanvang wanneer de tempel in Jeruzalem herbouwd mag worden.

“2300 avonden en morgens begonnen op het ogenblik dat het bevel van Artaxerxes (Artachsasta) om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen van kracht werd, namelijk in de herfst van het jaar 457 v. Chr. Als men dit uitgangspunt aannam, was er een volmaakte harmonie in de interpretatie van alle gebeurtenissen die waren voorzegd in de beschrijving van die periode in Daniël 9:25-27.
Negenenzestig weken, de eerste 483 jaar van de lange periode van 2300 jaren, zouden reiken tot aan de komst van de Messias, de Gezalfde. Christus’ doop en zijn zalving door de Heilige Geest in het jaar 27 na Chr. kloppen volkomen met deze berekening. In de helft van de zeventigste week zou de Gezalfde worden uitgeroeid. Drieëneenhalf jaar na zijn doop, in de lente van het jaar 31 na Chr., werd Christus gekruisigd. De zeventig weken – of 490 jaren – waren in het bijzonder voor de Joden „bepaald”. Bij het verstrijken van deze periode in het jaar 34 na Chr. bezegelde het volk zijn verwerping van Christus door de vervolging van zijn discipelen en richtten de apostelen zich tot de heidenen. Daar de eerste 490 jaar van de 2300 waren verstreken, bleven er nog 1810 jaar over. Als men 1810 telt bij 34 na Chr. komt men in het jaar 1844. De engel had gezegd: „Dan zal het heiligdom in rechte staat hersteld worden”.”

Het jaar 1844 is dus het jaar dat Jezus Christus als Hogepriester met het laatste deel van Zijn werk begon. Wij weten niet hoelang nog, wij het voorrecht hebben dat wij een Hogepriester hebben die onze zonden voor Gods aangezicht weg kan doen, maar aan de tekenen des tijds kunnen wij al vaststellen, dat dit werk heel snel afgerond zal zijn en dan zal onze lotsbestemming onherroepbaar zijn. Alle aanklachten tegen ons zullen dan zijn geseponeerd of we worden medeschuldig bevonden met de aanstichter der zonde, waar eigenlijk alles mee begonnen is.

“Wanneer Christus door zijn eigen bloed de zonden van zijn volk uit het hemelse heiligdom wegdoet, aan het einde van zijn dienstwerk zal Hij ze leggen op Satan, die bij de voltrekking van het vonnis de straf zal moeten dragen. De zondebok werd naar „een onvruchtbaar land” weggestuurd en mocht nooit meer terugkeren in de legerplaats van de Israëlieten. Op dezelfde wijze zal Satan voor eeuwig worden verbannen uit de tegenwoordigheid van God en zijn volk en zal hij ophouden te bestaan bij de definitieve vernietiging van de zonde en van de zondaren.”