De onmoeting met de bezetenen in het land der Gerasenen hield
een les in voor de discipelen. Het toonde de diepe verval, waarin
satan het menselijk geslacht tracht te brengen, en dat Christus
gezonden is om de mensen te bevrijden van zijn macht.
Die ellendige schepselen die in de graven woonden, bezeten
door boze geesten, onderworpen aan onbeheerste hartstochten
en lage lusten, stellen datgene voor wat er van de mensheid zou
worden, indien ze zouden worden overgegeven aan de heerschappij
van satan.
Satans invloed wordt voortdurend uitgeoefend op de mensen
om hun zinnen af te leiden, de geest te beheersen ten kwade, en aan
te sporen tot geweld en misdaad. Hij verzwakt het lichaam, verduistert
het verstand en verlaagt de ziel. Telkens wanneer de mens een
uitnodiging van de Heiland afwijst, geeft hij zich over aan satan.
Menigten in alle kringen van het leven, thuis, in zaken en zelfs in de
kerk, doen dit op het ogenblik. Juist daarom hebben geweld en misdaad
de aarde bedekt, en omhult zedelijke duisternis als een doodskleed
de woonplaatsen van de mensen. Door zijn schoonschijnende
verzoekingen brengt satan de mensen tot steeds slechtere daden,
totdat volkomen verdorvenheid en verval het gevolg zullen zijn.
De enige beveiliging tegen deze kracht ligt in de tegenwoordigheid
van Jezus. Voor mensen en engelen is satan geopenbaard als de
vijand en vernietiger van de mens; Christus is geopenbaard als de
vriend en bevrijder van de mens. Zijn Geest zal in de mens al datgene
ontwikkelen wat het karakter veredelt en zijn natuur waardigheid geeft.
Zijn Geest zal de mens opbouwen tot verheerlijking van God in lichaam,
ziel en geest.
De Wens der Eeuwen, p.290