Na Zijn opstanding was Christus nog 40 dagen bij zijn discipelen. Daarna nam Hij hen mee naar de Olijfberg, nam afscheid van hen en voer op naar de hemel. Waar is Hij toen heengegaan? De schrijver van de Hebreeënbrief geeft op die vraag een duidelijk antwoord: “De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een Hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, de dienst verrichtend in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft en niet een mens.” (Hebreeën 8:1,2)

Christus bekleedt dus het ambt van Hogepriester. Hij vervult dit ambt in de ware tabernakel. Er is dus een tempel in de hemel. De tempel op aarde was slechts een afbeelding van de hemelse tempel. Dit wordt nader uitgewerkt in Hebreeën 9:11,12: “Maar toen is Christus verschenen, de Hogepriester van de toekomstige heilsgoederen. Hij is door de meerdere en meer volmaakte tabernakel gegaan, die niet met handen is gemaakt, dat is: die niet van deze schepping is. Hij is niet door bloed van bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed voor eens en altijd binnengegaan in het heiligdom en heeft daardoor een eeuwige verlossing teweeggebracht.”

Christus is dus de ware Hogepriester. “Want elke hogepriester wordt aangesteld om gaven en slachtoffers te offeren. Daarom was het noodzakelijk dat ook Deze iets had om te offeren.” ( Hebreeën 8:3)

Jezus de ware Hogepriester gaf Zijn leven als offerande. Na overtreding van Gods heilige wet moest een Israëliet, zoals de Mozaïsche wet bepaalde, een offer naar de tempel brengen. In de Voorhof aangekomen moest hij zijn handen leggen op de kop van het offerdier en zijn zonden belijden. Zijn zonden werden nu symbolisch overgedragen op dat onschuldig dier. Dit dier was nu met zonde bezoedeld en moest daarom sterven. Het dier stierf in de plaats van de zondaar.

De priester ving het bloed op dat uit de hals van het offerdier vloeide en ging daarmee naar het grote altaar in de Voorhof om het daaronder uit te gieten. Maar het gebeurde ook wel dat de priester met het offerbloed de Tabernakel binnenging. Hij ging dan voor het Voorhangsel staan en sprenkelde bloed richting de Ark , die achter het Voorhangsel stond, en daarna smeerde hij iets van dat bloed aan de horens van het reukofferaltaar.
Ook aten de priesters van sommige offers en in het lichaam werd dan de zonde meegenomen naar het Heiligdom.

De door de zondaar beleden zonden werden door deze rituelen als het ware geregistreerd in het Heiligdom. De priester zei als het ware met deze handeling: “Here, hier zijn de zonden van de zondaar. Hij heeft ze beleden. Hij heeft berouw. Hij is des doods schuldig, maar het bloed van de verzoening heeft gevloeid. Het offerdier is in zijn plaats gestorven. Zie hier zijn zonden, hier in het bloed!”

God heeft door middel van de joodse eredienst willen duidelijk maken, hoe de verzoening met God tot stand zou worden gebracht. Het bloed van dieren kon natuurlijk de zonde niet verzoenen, maar het krachtige bloed van Christus wel. Christus is na Zijn kruisdood het Hemelse Heiligdom binnengegaan met Zijn eigen bloed. In dat Heiligdom is Hij verschenen voor de Almachtige ten behoeve van een ieder, die in Hem gelooft. Daar zegt Hij als het ware: “Vader, hier is Mijn bloed. Ik gaf Mijn leven voor deze berouwvolle zondaar!”

“Daarom, heilige broeders, deelgenoten aan de hemelse roeping, richt uw oog op de Apostel en Hogepriester van onze belijdenis: Christus Jezus.” (Hebreeën 3:1)

Jezus Christus is onze Representant. Hij is namens ons de hemelse tempel binnengegaan. Hij bevindt zich voor de Vader en pleit ten behoeve van ons heil. Wij mogen in het geloof mee naar binnengaan en naderen voor de troon van Gods genade. In Christus hebben wij toegang tot de Vader.

“Laten wij dan met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden op het juiste tijdstip.” (Hebreeën 4:16″)