“Komt dan en laat ons samen rechten, zegt de Here, en al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn zij zullen worden als witte wol.” – Jesaja 1:18
Zo wordt de goedheid van God openbaar in Zijn onbeperkte en volmaakte barmhartigheid naar ons toe, maar Hij kan ons niet in onze zonde redden. Alle zonden moeten worden weggedaan. De geest moet worden veranderd en vernieuwd door de Geest van God; en dezelfde barmhartigheid die ons geschonken werd, moet ook in onze harten bestaan. “Wanneer je staat te bidden en je hebt een ander iets te verwijten, vergeef hem dan, opdat ook jullie Vader in de hemel jullie je misstappen vergeeft.” – Marcus 11:25
Als wij de hemel willen binnengaan,moeten wij de geest des hemels bezitten. God, Christus en de engelen zijn vol barmhartigheid naar de zwakke zondige mens toe. Hoe terecht is het dan, dat de mens die de voorrechten van zulk een grote barmhartigheid ontvangt, zelf ook barmhartig is. Wij moeten niet vergeten uit welke diepe put wij opgetrokken zijn, en evenmin weigeren de hand van barmhartigheid te reiken aan hen die in het moeras en klei van de zonde weggezonken zijn. Hij die de belichaming is van barmhartigheid en op wie wij hopen zegt: “Zalig zijn de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ontvangen.” – Matth. 5:7