De opstanding uit de dood

 

Terwijl de aarde op haar fundamenten beeft, terwijl het bliksemt en dondert, roept de stem van Gods Zoon de slapende heiligen uit hun graf. Hij kijkt naar hun graven en roept terwijl Hij zijn handen ten hemel heft: „Ontwaakt, ontwaakt, gij die slaapt in het stof en staat op!” Over de hele lengte en breedte van de aarde zullen de doden zijn stem horen en zij die in Christus gestorven zijn, zullen opstaan. De aarde zal dreunen door de voetstappen van dat zeer grote leger „uit alle volk en stam en taal en natie”. Ze komen uit de gevangenis van de dood; ze zijn bekleed met onsterfelijke heerlijkheid en roepen: „Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel?” (1 Korintiërs 15:55). De verlosten die nog in leven waren en de verrezen heiligen laten een lange, blijde triomfkreet horen.

Allen verrijzen uit hun graf met de gestalte die ze hadden toen ze in het graf werden gelegd. Adam is groot en indrukwekkend; hij is iets kleiner dan de Zoon van God. Er zijn aanzienlijke verschillen tussen hem en de mensen van latere generaties. Daaruit blijkt duidelijk dat de mensheid is gedegenereerd. Maar allen verrijzen met de frisheid en kracht van de eeuwige jeugd. De mens werd „in den beginne” naar Gods beeld geschapen. Dit had zowel betrekking op zijn karakter als op zijn verschijningsvorm. Door de zonde is het goddelijke in de mens ontaard en bijna geheel verdwenen.

Christus is echter gekomen om te herstellen wat verloren ging. Hij zal onze vernederde lichamen veranderen en ze gelijkvormig maken aan zijn verheerlijkt lichaam. Het sterfelijke, vergankelijke lichaam, ontdaan van zijn heerlijkheid en eens bezoedeld door de zonde, wordt volmaakt, schoon en onsterfelijk. Alle gebreken en misvormingen blijven in het graf achter. De verlosten krijgen weer toegang tot de boom des levens in het lang geleden verloren paradijs en zullen opgroeien tot de volle gestalte van de mensheid in haar oorspronkelijke luister. (Maleachi 4:2). De laatste sporen van de vloek zullen worden verwijderd en Christus’ trouwe volgelingen zullen verschijnen in „de schoonheid van de Here onze God” om in geest en lichaam het volmaakte beeld van hun Here te weerkaatsen. Wat een wonderbaarlijke verlossing! – Zo lang besproken en verwacht, maar nooit ten volle begrepen.

De levende verlosten zullen „in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk” worden veranderd. Bij het horen van Gods stem worden ze verheerlijkt. Ze worden dan onsterfelijk en met de verrezen heiligen worden ze op de wolken weggevoerd, de Here tegemoet in de lucht. Engelen „zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere”. Heilige engelen brengen kleine kinderen naar hun moeder terug. Vrienden die lange tijd door de dood waren gescheiden, worden herenigd om nooit meer uit elkaar te gaan en varen onder het zingen van vreugdeliederen op ten hemel naar de Stad Gods.

De Grote Strijd, p. 594-595