God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende

God liet toe, dat Zijn geliefde Zoon, “vol van genade en waarheid”, uit een omgeving van onbeschrijflijke heerlijkheid kwam naar een wereld, die misvormd en verduisterd was door de zonde, overschaduwd door dood en vloek. Hij liet toe, dat Hij Zijn liefdevolle tegenwoordigheid en de verering door de engelen verliet om bespotting, vernedering, haat en dood te ondervinden. “De straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden.”12)

Zie op Hem in de woestijn, in Getsemané en aan het kruis. De vlekkeloze Zoon van God nam de last van de zonde op Zich. Hij, Die één was met God, voelde in Zijn diepste wezen de verschrikkelijke scheiding, die de zonde veroorzaakt tussen God en de mens. Daardoor kwam van Zijn lippen de kreet vol zielsangst: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”13) Het was de last van de zonde, het gevoel van de onvoorstelbare grootte van de zonde die God en mensen scheidde – dat was de reden, dat het hart van de Zoon van God brak.

Maar dit grote offer werd niet gebracht om daardoor in het hart van de Vader liefde voor de mens op te wekken, niet om Hem over te halen de mens te redden. Integendeel! “Zo lief had God de wereld dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.”14) De Vader heeft ons lief, niet vanwege die grote verzoening, maar Hij zorgde voor die verzoening, omdat Hij van ons houdt. Door Christus kon Hij Zijn oneindige liefde over een gevallen wereld uitgieten. “God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende.”15) God leed mee met Zijn Zoon. In de verschrikking van Getsemané, in het sterven op Golgotha, betaalde de Bron van oneindige liefde de prijs voor onze redding.

Schreden naar Christus, p.15,16

Verwijzingen:
12) Jesaja 53:5; 13) Mattheüs 27:46; 14) Johannes 3:16; 15) 2 Corinthiërs 5:19;