Het was een vrolijke stoet van edellieden, die op weg was naar het kasteel Perth, om daar feest te vieren. Aan het grote aantal gewapende soldaten, dat hen begeleidde, kon men zien, dat het gevaarlijke tijden waren, waarin de mensen belust waren op vechten en bloedvergieten. Maar koning Jakobus 1 van Schotland en zijn vrouw, die zich ook onder de stoet bevonden, vervolgden luchthartig hun tocht. Plotseling kwam hen bij de veerpont een zonderlinge figuur tegen, die wild de handen in de lucht zwaaide.
“Halt”, riep de voorste van de stoet, “Wie is daar?”
Boven het hoefgetrappel van de paarden uit en het klotsen van het water, riep een schelle vrouwenstem: “Ga terug! Ga terug!”
Op alle vragen weigerde zij een antwoord te geven, behalve aan de koning.
De koning die vermoedde dat ze nieuws had over een samenzwering tegen hem, reed naar haar toe. De vrouw riep luid: “Koning Jakobus, wanneer u naar uw kasteel gaat, zult u er niet levend uitkomen!”
De koning begon te lachten bij deze waarschuwing, alsof de vrouw hem een grapje vertelde en hij gaf luid het bevel: “Voorwaarts mars!”
Zo stak het gezelschap met de veerpont over.

De waarschuwing van de vrouw werd vergeten en Koning Jakobus was de vrolijkste van allemaal. Bij thuiskomst gaf hij een feest in zijn kasteel.

De dagen gingen voorbij en de laatste dag van het feest was aangebroken. Toen men tegen middernacht, moe van het feestvieren, zou gaan rusten, nam de koning zijn harp en terwijl hij zijn vingers over de snaren bewoog, zette hij het laatste lied in. Maar wat was dat voor een luid en doordringend kloppen aan de kasteelpoort?
De koning hield op met spelen, boos omdat hij gestoord werd. Hij liet vragen wie daar was. Het bleek dezelfde vreemde vrouw te zijn, die hem bij de veerpont had aangesproken. Zij zei dat ze een heel belangrijke boodschap had, die alleen voor de koning bestemd was.
“Morgen, wil ik haar ontvangen, maar vanavond niet meer!”, was het antwoord van de koning. Zo werd ze weggestuurd. “Nee, Morgen is het te laat. Morgen zal ik de koning niet meer zien!”, hoorden de koning en zijn gasten haar nog achter de dichtgeworpen deur roepen. De koning beefde van angst na dit zonderlinge voorval. De Koning die zich niet meer op zijn gemak voelde, sloot de feestelijkheden en de meeste gasten gingen weer naar hun eigen kastelen.

Wilde windvlagen huilden rondom het kasteel en vreemde voorgevoelens vulden de harten van het koninklijk echtpaar en hun huishouding. De kameniers van de koningin maakten haar bed gereed en door een kier keek één van hen naar buiten in de pikdonkere nacht. Tot grote schrik van het gezelschap zag ze, dat de binnenplaats spookachtig verlicht werd door het flikkerend schijnsel van vele fakkels. Direct daarop hoorde men het kletteren van staal en kreten van gewapende mannen. Het was iedereen duidelijk, dat sluipmoordenaars de koning op het spoor waren. “Vergrendel de deuren!”, beval hij snel. Meer helaas. Toen het al veel te laat was, merkte de koning dat zowel binnen als buiten verraders waren. Alle deuren waren ontgrendeld: de koning was een verloren man! Nog geen uur later stierf de koning aan zijn verwondingen.

Wat jammer dat de koning de waarschuwing niet ter harte heeft genomen en wachtte tot de volgende dag.
“Nog even wachten!”, misschien zeg jij dat ook wel eens. Weet je wel dat uitstel soms heel onverstandig is? Vooral als je bekering uitstelt! De Here Jezus zegt tot iedereen: “Kom vandaag tot Mij met al je zonden. Geef Mij nu je hart!”

Wat doe jij met deze uitnodiging? Denk jij ook: “Nog even wachten, als ik wat ouder ben dan kom ik misschien wel.” Of misschien volgende week, of over een jaar misschien? Maar weet je wel dat het dan wel eens te laat zou kunnen zijn?