“Toen de volheid des tijds gekomen was, zond God zijn Zoon uit, … om hen die onder de wet waren te verlossen, opdat wij de aanneming van zonen zouden ontvangen.” – Galaten 4:4,5
De komst van de Heiland was in Eden voorzegd. Toen Adam en Eva de belofte voor het eerst hoorden, keken ze uit naar de snelle vervulling ervan. Ze verwelkomden vreugdevol hun eerstgeboren zoon, in de hoop dat hij de Verlosser zou zijn. Maar de vervulling van de belofte bleef uit. Degenen die het het eerst ontvingen stierven zonder de vervulling ervan te zien. Vanaf de dagen van Henoch werd de belofte herhaald door patriarchen en profeten, zodat de hoop op Zijn komst levend bleef.
Toch kwam Hij niet. De profetie van Daniël openbaarde de tijd van Zijn komst, maar niet iedereen interpreteerde de boodschap juist. Eeuw na eeuw ging voorbij. De stemmen van de profeten zwegen. De hand van de onderdrukker rustte zwaar op Israël, en velen stonden klaar om uit te roepen: “De tijd verstrijkt,maar geen enkel gezicht komt uit.” Ezechiël 12:22.
Maar evenals de sterren in hun vaste kringloop, kennen Gods bedoelingen geen haast en geen uitstel. Door de zinnebeelden van de diepe duisternis en de rokende oven, had God aan Abraham de slavernij van Israël in Egypte geopenbaard, en Hij had meegedeeld dat de tijd van hun verblijf vierhonderd jaar zou zijn. “Daarna,” zei Hij, “zullen ze met grote have uittrekken.” Genesis 15:14.
Alle macht van Farao’s trotse rijk streed hiertegen tevergeefs. Op de aangegeven dag “gingen alle legerscharen des Heren uit het land Egypte.” Exodus 12:41.
Op dezelfde wijze was in Gods raad het tijdstip voor de komst van Christus vastgesteld. Toen Gods klok dat uur aanwees, werd Jezus in Bethlehem geboren.
‘Toen de volheid des tijds gekomen was, zond God zijn Zoon uit’. Zijn Voorzienigheid had de gang van zaken geleid en menselijke impulsen en invloeden bestuurd, totdat de wereld rijp was voor de komst van de Verlosser….
Toen kwam Jezus om in de mens het beeld van zijn Maker te herstellen. Niemand anders dan Christus kan het karakter dat door de zonde is verwoest, opnieuw vormen. Hij is gekomen om de duivelen, die de wil hebben beheerst, uit te drijven. Hj is gekomen om ons op te heffen uit het stof, om het ontsierde karakter te hervormen naar het patroon van Zijn goddelijke karakter, en om het mooi te maken met Zijn eigen heerlijkheid.
The Desire of Ages, 31, 32, 37, 38.